Allereerst: wat staat er in artikel 1.13 uit de Wet Kinderopvang?
Artikel 1.13 van de Wet Kinderopvang (WKo): Het college kan aan een ouder […] een tegemoetkoming verstrekken in aanvulling op de kinderopvangtoeslag, zodanig dat het totaal van de kinderopvangtoeslag en de tegemoetkoming niet meer bedraagt dan de kosten van kinderopvang […].
Kortgezegd: in het huidige stelsel kunnen gezinnen met een laag inkomen tot 96 procent van het uurtarief van de kinderopvang vergoed krijgen. De laatste 4 procent wordt nu door gezinnen betaald als eigen bijdrage. De regeling staat bij gemeenten en bij SZW daarom ook wel bekend als de ‘4 procent-regeling’. Artikel 1.13 van de WKo is dan ook opgezet om bijzondere doelgroepen te helpen door de laatste ‘kleine’ eigen bijdrage van de kinderopvang te compenseren. De doelgroepen hiervoor zijn specifiek gericht op scholing en re-integratie. Hieronder vallen scholieren en studenten die een erkende opleiding volgen, en personen met recht op bijstand die een traject naar werk volgen.
Niet representatief
Sardes heeft in opdracht van het ministerie van SZW onderzoek gedaan onder gemeenten hoe ze omgaan met artikel 1.13. In totaal hebben 60 van de 342 gemeenten de enquête over de toepassing van artikel 1.13 ingevuld. De resultaten die worden gepresenteerd zijn hiermee niet toereikend voor een landelijk representatief beeld, daarvoor is de steekproef te klein. Het is slechts een indicatief beeld. In totaal hebben ook 10 gemeenten deelgenomen aan de drie focusgroepen.
Merendeel bekend met artikel
Het merendeel van de kleine groep deelnemende gemeenten is bekend met artikel 1.13. Over het algemeen lijken grotere gemeenten beter op de hoogte te zijn dan kleinere gemeenten. Alle gemeenten uit de G4 (de 4 grootste steden: Den Haag, Utrecht, Rotterdam en Amsterdam) en G40 (de 40 grootste steden) die bekend zijn met artikel 1.13, zetten de regeling ook in. Dit is slechts het geval voor 45 procent van de G-overig gemeenten. Ook in de focusgroepen is gevraagd naar het gebruik van artikel 1.13. Ook uit deze gesprekken blijkt dat artikel 1.13 niet volledig benut wordt door alle gemeenten.
Diverse regelingen
Diverse gemeenten geven aan dat in de praktijk verschillende regelingen vanuit diverse beleidsvraagstukken door elkaar lopen (Participatiewet, peuterregeling, Sociaal-Medische Indicatie, Wet op het Primair Onderwijs,
Onderwijsachterstandenbeleid/Voor- en Vroegschoolse Educatie, artikel 1.13, armoedebestrijding e.d.). Dit is deels toe te schrijven aan de overlap in de doelgroepen die ervoor in aanmerking komen. Hierdoor hebben gemeenten vaak een wirwar van regelingen opgezet, die gefinancierd worden uit verschillende geldstromen. Soms is toepassing van artikel 1.13 één van de meerdere armoederegelingen.
Verder wordt er in het onderzoek gekeken of gemeenten bepaalde toelatingseisen hanteren, of gezinnen bekend zijn met de regeling, wat ouders van de toelatingseisen vinden, bij wie de verantwoordelijkheid voor de aanvraag ligt, wie precies de doelgroep is, knelpunten en effecten en waarom sommige gemeenten geen gebruikmaken van de regeling.
Geen harde conclusies, wel resultaten
Het rapport bevat geen harde conclusies naar aanleiding van dit onderzoek, maar is slechts een opsomming van resultaten. Wat de overheid gaat doen met deze resultaten en met artikel 1.13 uit de Wet Kinderopvang, is (nog) niet bekend.
Je kunt het uitgebreide rapport met alle resultaten hier bekijken >>