‘Het basisidee van een integraal kindcentrum onderschrijven we van harte. Het is goed om uit te gaan van een doorgaande ontwikkelingslijn van een leeftijd van zeg twee jaar tot aan het einde van de basisschool. Een nauwere samenwerking tussen opvang en onderwijs kan om dat te bereiken eveneens wenselijk zijn. Maar het is wel van belang dat we maatwerk leveren en niet alles gaan opleggen vanuit de overheid.’
Dat zegt Wytske Postma, lid van de Tweede Kamer voor het CDA. Het draait voor haar en haar partij in de eerste plaats om de praktische uitvoerbaarheid, legt ze uit. Daarbij spelen onder meer regionale verschillen een rol. ‘In kleinere kernen is een IKC vaak prima te realiseren en soms zelfs de beste oplossing. Er is ruimte, en het aantal aanbieders is beperkt. Dan is integratie relatief eenvoudig te regelen.’
Zeeland-wet
Soms is maatwerk daarbij noodzakelijk. In het verkiezingsprogramma van het CDA is sprake van steun voor een ‘Zeeland-wet’, waarbij kleinere scholen in een grensregio extra subsidie krijgen om opvang te regelen, om te voorkomen dat de gratis opvang in het buurland België te aantrekkelijk wordt. ‘Dat is echt maatwerk en niet te regelen voor heet Nederland. Maar het geeft aan hoezeer we belang hechten aan goede en waar mogelijk geïntegreerde onderwijs en opvang in kleine kernen.’
Stedelijke gebieden
In stedelijke gebieden is geïntegreerde samenwerking soms een ander verhaal. ‘Een geschikte locatie vinden kan bijvoorbeeld een hele uitdaging zijn. Als in een oudere stadswijk de peuterspeelzaal, de school, en de dagopvang en de bso op verschillende plekken zijn gevestigd, waar moet je dan heen? Het kan zijn dat de kinderopvang over een ruime locatie beschikt met relatief veel mogelijkheden om buiten te spelen, terwijl de school het nu al met een te klein schoolplein moet doen, en ook nog eens te maken heeft met klachten van omwonenden.
‘Wat moet je dan doen? Stuur je de kinderen vanaf de mooie opvanglocatie dan toch het krappe schoolgebouw in? Dat lijkt me niet. Maar als je dat nalaat, en de locaties dus gescheiden houdt, wat heeft een IKC dan nog voor zin? Dan blijft het een papieren exercitie. Want de kracht van een IKC is juist dat je elkaar makkelijk weet te vinden, dat de lijnen kort zijn. En dat kan dan simpelweg niet.’
Sportverenigingen
Als samenwerking mogelijk is, dan is het CDA voor, benadrukt Wytske Postma. ‘Niet alleen samenwerking tussen opvang en onderwijs trouwens, maar ook samenwerking met organisaties in de buurt. Sportverenigingen bijvoorbeeld, de scouting, of een muziekvereniging. Hoe beter je dat regelt, hoe beter voor het kind, het gezin en de buurt.’
Maar het moet dus wel mogelijk zijn, en de betrokkenen moeten het ook willen. De vorming van een IKC is dus een mogelijkheid, geen verplichting. ‘Er zijn ook kinderopvangorganisaties die moeilijker zijn in te passen in een IKC-model. Denk bijvoorbeeld aan de ouderparticipatie crèches. Dat zijn er niet veel, maar het is mooi dat ze er zijn, en die laten zich lastig integreren met het onderwijs. Of denk aan de gastouderopvang. Dat is een belangrijke vorm van opvang die juist door zijn flexibiliteit en kleinschaligheid goede opvang biedt, maar die niet zo snel aanhaakt bij een IKC.’
Zelf regelen
Net zoals elk kind uniek is, is ook elke samenwerkingsvorm tussen opvang en onderwijs uniek, wil Wytske Postma maar zeggen. ‘Laat de mensen het zelf regelen. Er zijn in de opvang en het onderwijs de laatste jaren veel regels uitgevaardigd, overigens meestal met de beste bedoelingen. Maar het is niet goed om elk mooi idee direct van overheidswege aan de hele sector op te leggen.’
Van belang is ten slotte ook dat de ouders de hoofdopvoeder blijven. ‘Het is niet wenselijk dat een kind vanaf zijn tweede jaar in een soort leerfabriek terecht komt. Het mag wel, maar het moet geen verplichting worden. Voor ons zijn keuzevrijheid en eigen initiatief belangrijke waarden. Eenheidsworst willen we niet. Daarmee ben je per saldo slechter uit.’