Volgens Raaijmakers is de kinderopvang ‘een moreel strijdtoneel bij uitstek’. Is kinderopvang goed voor de arbeidsmarkt of is kinderopvang goed voor de ontwikkeling van jonge kinderen? Het is dezelfde vraag die de regering zichzelf de afgelopen maanden heeft gesteld. De VVD geeft het eerste antwoord: kinderopvang is een arbeidsmarktinstrument. Maar de PvdA ziet kinderopvang ook als pedagogische meerwaarde voor jonge kinderen.
Imago kinderopvang
Raaijmakers dook in de geschiedenis van het ontstaan van de kinderopvang en vond daar de reden voor het zwalkende imago van de sector. ‘Tot aan de jaren tachtig werd de opvang hoofdzakelijk gezien als een noodvoorziening voor alleenstaande moeders. Pas toen de welvaartsstaat te duur dreigde te worden, werden vrouwen opgeroepen deel te gaan nemen aan de arbeidsmarkt. De kinderopvang werd een arbeidsmarktinstrument, een middel om de verzorgingsstaat betaalbaar te houden.’
Regels
Tegelijkertijd krijgt de kinderopvang ontzettend veel regelgeving voorgeschoteld, zeker na incidenten zoals de zedenzaak. Raaijmakers sprak kinderopvangaanbieders die het ondernemen als hachelijk ervaren door alle regeltjes. Een ondernemer zei bijvoorbeeld: ‘We zijn meer bezig met het verplaatsen van punaises dan met wezenlijke dingen.’
Lange termijn visie
De eerste conclusie van het onderzoek van Raaijmakers richt zich vooral op de overheid. Die moet een eenduidig langetermijnvisie ontwikkelen waaruit blijkt welke rol de kinderopvang speelt in het opvoeden, begeleiden en onderwijzen van kinderen. ‘In Nederland bestaat er nog altijd een heel beperkte visie op de opvang als een instrument voor arbeidsinstroom, terwijl Scandinavische landen een duidelijk antwoord op deze vraag hebben geformuleerd’, vindt Raaijmakers.
Brede rol
Toch heeft ze ook een advies aan de sector: ‘Organisaties zouden zich dusdanig moeten positioneren dat ze minder afhankelijk zijn van de overheid.’ Zij vindt dat de kinderopvangorganisaties zich meer los moet maken van hun eenzijdige rol als arbeidsmarktinstrument die ze in je jaren negentig nog prima uitkwam. ‘Kinderopvangorganisaties zijn blind geworden voor de bredere rol die ze kunnen spelen’, zegt Raaijmakers, ’terwijl ze bijdragen aan de ontwikkelingskansen van kinderen, zowel op cognitief als sociaal-emotioneel vlak.’
Ik ben het zeker met de conclusie eens, dat kinderopvang veel meer is dan alleen een oplossing om te kunnen werken. Dat moet inderdaad ook meer worden uitgedragen. Keerzijde is wel dat de politiek dit nu wel in woorden ondersteunt, maar niet wil bijdragen in budget. De gewenste kwaliteit en inhoud kost nu eenmaal geld. Als Asscher alleen de nadruk legt op kosten en dwingt tot flexibiliteit in plaats van inhoud, komt het nooit van de grond.
Onze beleidsmakers moeten de kosten voor kinderopvang zien in verhouding met een werkzaam leven van meer dan 40 jaar. Ouders hebben dan zo’n 6 jaar kinderopvang nodig. Als je dit afzet tegen de meeropbrengtst van het opbouwen van een carriere, is dit een goede investering van gemeenschapsgeld.