Dat meldt vakblad Vroeg op basis van een onderzoek onder 24 groepen in de voorschoolse kinderopvang in Zuid-Limburg. Het welbevinden en de betrokkenheid van nul- tot vierjarigen is er 480 keer geobserveerd, zowel binnen als buiten. De conclusie: zowel welbevinden als betrokkenheid is hoger bij buitenspel.
Waarom welbevinden buiten hoger is, heeft volgens de onderzoekers te maken met de andersoortige activiteiten die je buiten kunt doen. Denk daarbij aan klimmen, op muurtjes lopen en ergens overheen springen. Of aan van een glijbaan glijden, schommelen en ronddraaien en van een berg rollen. Vaak gaat dit gepaard met spanning en sensatie (‘Het geeft kriebels in mijn buik’). En dat vertaalt zich in een hoger welbevinden.
Rol begeleiders
Uit het onderzoek blijkt ook dat de betrokkenheid buiten hoger is. Tegelijk is bij buitenspel de rol van de begeleiders vaak beperkt tot toezicht houden. Dat is ook te begrijpen, aldus de onderzoekers. ‘Buitenruimtes zijn vaak groter, onoverzichtelijker, chaotischer en met meer kinderen bevolkt dan binnenruimtes. Met andere woorden, kinderen ontwikkelen competenties buiten, maar tegelijkertijd is er geen goed zicht op wat er precies gaande is.’
Hier ligt een potentieel, aldus de onderzoekers. ‘Nog vaak zijn spelimpulsen buiten beperkt tot het aanbieden van groot-motorisch materiaal zonder meer (zoals ballen, fietsjes en karren), vaak ook omdat men maar korte periodes naar buiten gaat. Ga je langere tijd naar buiten dan is er meer nodig.’