Ik roep de kinderen, die allemaal op een loopauto door het lokaal aan het rijden zijn, even bij me om te vertellen waarom Finn vandaag niet bij ons kan komen spelen. Kennelijk zien ze aan mijn ernstige gezicht dat het hier niet om een onschuldige verkoudheid met de daarbij behorende flinke snotneus gaat, want ze kijken me allemaal met heel serieuze gezichtjes aan. Lisa fronst zelfs haar voorhoofd nog voor ik een woord gezegd heb. ‘Finn was heel wild op zijn bed aan het springen toen hij er ineens zomaar afviel en zijn onderlip tegen de rand van zijn bed stootte. Allemaal bloed.’
Bloed! Dan is het ernstig. Grote verschrikte ogen staren mij aan. Het is doodstil in het lokaal.
‘Bijna woordelijk doet ze verslag van het ongeluk’
‘En toen moest Finn gauw met zijn pappa en mamma naar het ziekenhuis om geopereerd te worden. Anders was zijn lip voor altijd heel lelijk gebleven. Nu kan hij niet zo goed praten en ook niet zo goed eten en drinken. Daarom kan hij niet bij ons komen spelen vandaag. Misschien komt hij donderdag weer.’
Wat een spannend verhaal. Zo spannend dat Lisa enthousiast roept:’Nog een keer!’
Dus vertel ik het nog eens allemaal en weer vind ik aandachtig gehoor. Lisa, een toekomstig Telegraaf-abonnee, wil het daarna nog een keer horen, maar ik vind het wel genoeg geweest zo. ‘Misschien wil jij het nog eens vertellen dan’, stel ik voor. Dat is niet tegen dovemansoren gezegd. Bijna woordelijk doet ze verslag van het ongeluk. Als ze klaar is verzucht Livvy met een ernstig gezichtje en een diepe zucht: ‘Wat verschrikkelijk…..’