Om een betrouwbaar instrument te ontwikkelen, moet de nieuwe methode getoetst worden aan een bestaand en vergelijkbaar instrument. Bij het ontbreken daarvan heeft onderzoeksbureau Sardes, in overleg met de minister, de nieuwe aanpak vergeleken met bestaande instrumenten van het Nederlands Consortium Kinderopvang Onderzoek (NCKO). De Correspondent meldt dat de belangrijkste criticaster, prof. Rien van IJzendoorn, zegt dat het GGD-instrument is vergeleken ‘met een schaduwinstrument waarvan de wetenschappelijke status onduidelijk is.’ En daarmee doet hij het nieuwe instrument af als niet valide of onbetrouwbaar.
Kamervragen
Heerma (CDA) stelde Kamervragen over het nieuwe meetinstrument naar aanleiding van de berichtgeving op De Correspondent. In de beantwoording licht minister Asscher uitgebreid toe hoe hij tot zijn keuze is gekomen en hoe het onderzoek is uitgevoerd. Asscher constateert dat er ‘vragen zijn ontstaan over de onderzoeksmethoden en de voor- en nadelen van de hierbij gemaakte keuzen. De conclusie die ik hieraan verbind is dat de onderzoeksverantwoording op dit punt duidelijker had kunnen zijn.’
Pedagogische kwaliteit
Vanuit de overheid is er behoefte aan een nieuw instrument, omdat het toezicht door de GGD verandert. Er komt meer aandacht voor de pedagogische kwaliteit in plaats van alleen voor de structurele randvoorwaarden. Het nieuwe toezicht op de kinderopvang gaat op 1 januari 2017 in. Het doel is om de opvang transparanter te maken voor ouders.
Voor het nieuwe toezicht ingaat, moet er van alles gebeuren om toezichthouders, gemeenten en kinderopvangeigenaren voor te bereiden. Martin Flier, directeur Kinderopvang van het ministerie licht toe welke vier stappen genomen moeten worden. Lees meer>>
Lees hier de Kamervragen van Heerma en de beantwoording door minister Asscher:
Het is inderdaad nu al een ellende… Het is zo subjectief en persoonsebonden. Je kunt pedagogische kwaliteit zeer slecht beoordelen met een paar uurtjes observatie… Waarbij ej sowieso de hele groepsdynamiek al verstoort en kinderen uit hun normale doen zijn…
Als de GGD nu subjectief gaat meten of je pedagogiek SMART op orde is….. Uitdaging. Stel: Hoe ga je dan daar in een handhavingstraject mee om. Wie bepaalt of je overtreding dan is opgeheven?
Alsof zoiets als het pedagogisch handelen is vast te leggen in een wetenschappelijk instrument. Zou mooi zijn…