Na de puberteit hebben kinderen over het algemeen meer moeite met het verwerven van een tweede taal. Dat pleit ervoor om vroeg met een tweede taal te beginnen. Met het zogenoemde MIND (Meertaligheid in dagopvang)-project wil het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid onderzoeken welke invloed het aanbieden van een tweede taal (naast de moedertaal) heeft op de taalontwikkeling van jonge kinderen.
Thema’s
Onderzoekers van het projectteam van de Universiteit van Amsterdam volgen kinderen in eentalige en meertalige dagopvang, om te kunnen bepalen wat de effecten van meertalige dagopvang zijn. Het onderzoek richt zich op drie hoofdthema’s:
- De ontwikkeling van het Engels;
- De ontwikkeling van het Nederlands;
- De rol van de thuistaal (of thuistalen) in de ontwikkeling van het Engels en het Nederlands.
Resultaten
De eerste resultaten laten zien dat kinderen die thuis Nederlands horen, vergelijkbaar scoren op de Nederlandse taaltaken, ongeacht of zij naar de meertalige of eentalige opvang gaan. Voor het Engels ligt dit anders: de kinderen die thuis Nederlands horen en naar de meertalige opvang gaan, scoren gemiddeld hoger op de Engelse taken dan de kinderen die thuis Nederlands horen en naar de eentalige opvang gaan. Dit geldt voor alle vaardigheden (receptieve woordenschat, actieve woordenschat en zinsbegrip).
Methode
Bij kinderen vanaf 24 maanden worden eens per jaar taaltaken afgenomen in het Engels en het Nederlands, zowel bij eentalige als meertalige groepen op kinderdagverblijven en peuterspeelzalen. In elke meetronde vullen de ouders een uitgebreide vragenlijst in over de taal (of talen) die thuis wordt gesproken en over de taalvaardigheid van hun kinderen in deze thuistaal/-talen. Pedagogisch medewerkers vullen een vragenlijst in waarin gevraagd wordt welke talen zij op de groep spreken en wanneer zij dat doen. Om de tweetalige gesprekken tussen pm’er en kind in kaart te brengen, worden video-opnamen gemaakt. De eerste meetronde is uitgevoerd in september, oktober en november 2018. Lees meer over de taaltaken, de vragenlijsten voor ouders en pm’ers en video-observaties in de eerste rapportage.
Deelnemers
Kinderopvangcentra konden zich in de zomer van 2017 aanmelden voor dit experiment. Deelnemers bieden tijdens het project maximaal 50 procent van de openingstijd opvang in het Engels aan in één of meerdere groepen. Elf kinderopvangorganisaties kregen toestemming om mee te doen aan het experiment, uiteindelijk doen tien organisaties ook daadwerkelijk mee. Voor het onderzoek hebben 361 ouders zich aangemeld met kinderen op de meertalige opvang en 116 ouders met kinderen op de eentalige opvang.
Voetnoot
De onderzoekers maken de volgende voetnoot: veel van de kinderen uit de tweetalige groepen spreken thuis geen Nederlands. Daarbij is een deel van de kinderen in Nederland omdat de ouders als expat, en dus tijdelijk, in Nederland werken en wonen. Dit betekent dat veel deelnemende kinderen, vergeleken bij het landelijk gemiddelde, veel minder input krijgen van de Nederlandse taal buiten de kinderopvang dan andere kinderen. Hierbij kan worden verwacht dat de taalontwikkeling van het Nederlands bij deze kinderen langzamer verloopt. Het onderzoek zal daarom een sterkere focus krijgen op Nederlands als tweede taal.
Bekijk de eerste rapportage van het MIND-project >>