
Ze heeft het lichtgevende hesje nog aan waarmee ze aan het begin van de middag een groepje kinderen op de fiets van school naar een andere bso-locatie heeft gebracht. Er zijn te weinig pm’ers en te veel scholen waar kinderen moeten worden opgehaald, vandaar dat ze momenteel twee keer per week inspringt. Tenzij er natuurlijk een vaste pm’er ziek wordt, want dan is het vaker. Ze zegt het lachend en voegt eraan toe: fietsen is gezond!
Vanmorgen had ze een zwaar gesprek met één van haar pm’ers, vertelt ze me, nog duidelijk aangedaan. Deze jonge meid, net zo oud als zijzelf, blijkt een acute vorm van kanker te hebben. Het is de vierde medewerker die dit jaar uitvalt door een ziekte of ongeval. En het wordt steeds moeilijker om nieuwe pm’ers te vinden. Door alle rampverhalen over de economische crisis in de kinderopvang komen er steeds minder studenten van de opleidingen Pedagogisch Werk. Nu is het zover gekomen dat zij zelf bij de uitzendbureaus langs moet, op zoek naar tijdelijke krachten met de juiste papieren. En dat terwijl ze eigenlijk alleen pm’ers wil aannemen die bewust kiezen voor het mooie pedagogische beleid van haar organisatie.
‘Waar haalt de kinderopvang toch al die onvermoeibare, sterke en bevlogen professionals vandaan?’
Ze knikt bevestigend op mijn vraag of het niet passen en meten is om haar werk in vier dagen per week voor elkaar te krijgen. Maar gelukkig zijn de overleggen met de oudercommissies ’s avonds en op vrijdagochtend kruipt ze altijd nog even achter de computer en dan lukt het allemaal net. En, vervolgt ze, dat heeft ze er graag voor over want ze heeft zo’n verschrikkelijk leuke baan! Ze straalt er warempel bij.
Niettemin probeert ze de vrijdagmiddag wel echt helemaal vrij te houden. ‘Ja, dat begrijp ik!’, reageer ik volmondig, dat je na zulke lange en hectische werkdagen even tijd voor jezelf nodig hebt. Nee, zo is het niet helemaal, legt ze uit; op vrijdagmiddag gaat ze altijd als vrijwilliger op bezoek bij een Afrikaans vluchtelingengezin. Dan kan de alleenstaande moeder even bijkomen terwijl zij de kinderen meeneemt naar de bibliotheek, het park of het zwembad. ‘Dat is wel het minste wat ik kan doen’, vindt ze, ‘als je zelf zo’n geluk hebt in je leven en je werk.’ Maar nu moet ze snel richting stadhuis, want er wacht een ambtenaar om met haar over een nieuwe bso-locatie te praten. Met het hesje nog aan verdwijnt ze al fietsend om de hoek.
Verbluft blijf ik achter op het bankje en denk, niet voor het eerst: waar haalt de kinderopvang toch al die onvermoeibare, sterke en bevlogen professionals vandaan?