In 2016 besloot het ministerie van Sociale Zaken onder toenmalig minister Lodewijk Asscher jaarlijks extra geld te reserveren voor peuters die buiten de al bestaande financiële regeling voor peuteropvang vallen. Dit zijn peuters van wie de ouders geen recht hebben op kinderopvangtoeslag, maar die ook geen gebruik kunnen maken van achterstandsgeld van voor- en vroegschoolse educatie.
Veel minder peuters
Het ministerie en VNG spraken af dat het bedrag voor deze groep jaarlijks zou oplopen van 10 miljoen tot 60 miljoen euro in 2021. Er werd berekend dat landelijk zo’n 40.000 kinderen van deze regeling gebruik zouden maken. Maar uit een eerste meting in 2017 bleek al dat deze groep veel kleiner is: ongeveer 11.400 peuters. Het ministerie van SZW en de VNG hakken nu de knoop door en besluiten dat het maximumbedrag dat in 2018 wordt uitgekeerd aan gemeenten (30 miljoen euro), het maximum-bedrag is. De Asschergelden worden dan ook op dat bedrag bevroren.