Ik ben namelijk overtuigd van het feit dat ik geen natuurkundige hoef te zijn om toch met de natuur te kunnen werken. Volgens mij gaat het in ons vak om iets anders: om de erkenning dat de natuur ons oneindig veel spelmateriaal biedt. Om te kunnen kijken naar het spel van kinderen. Hierop te kunnen aansluiten en om dit, zo nodig, te stimuleren. Volgens mij gaat het er in ons vak vooral om dat wij nieuwsgierig zijn (en blijven).
Dat betekent wel dat ik letterlijk mee op ontdekking moet. Dat wanneer kinderen altijd dat kleine putdekseltje optillen, we samen eens gaan kijken wat eronder zit. Wat mij betreft scheppen wij hem deels leeg. Sterker nog: gaan we samen ontdekken wat er nou zo stinkt! Dat betekent ook dat ik soms spontaan een tegel verwijder tijdens het buitenspelen om te kijken wie daar allemaal onder wonen…
Ik hoor een aantal van u nu denken: “Maar is dat wel veilig?” en “Wat zou de GGD daarvan vinden?” Met die mensen wil ik iets delen. Een citaat uit het (geweldige) boek: ‘Horen en zien, ruiken, voelen, proeven’ van Annet Weterings. Zij citeert in haar boek een (vooraanstaand) woordvoerder van de GGD. Zij deed op het congres van Kind van Nature (2009) de volgende uitspraak: ‘Ik wil nooit meer horen dat ‘het’ van de GGD niet mag.’ Ze benadrukte dat de GGD een goed verhaal wil, ‘waarin de aanvaardbare risico’s in kaart zijn gebracht.’
Natuurlijk moeten kindercentra aan veiligheidseisen voldoen. Maar we hoeven ons niet dicht te timmeren met protocollen die uit angst geboren zijn. Leren kinderen (mensen) niet vooral door ervaring? De natuur biedt oneindig veel mogelijkheden die we soms alleen maar hoeven te leren zien.
‘Over één ding wil ik wel even heel duidelijk zijn: ik heb niets tegen échte natuurkundigen in kindercentra! Ik juich hun aanwezigheid toe!’
Ik legde laatst mijn 4-jarige zoon in bed. De kleine man is helemaal lekgeprikt door een mug en wil zich ervan verzekeren dat er geen mug meer op zijn kamer is. Waarop hij zegt: ‘Je moet die ‘woejz’ ook een keer dichtmaken.’ Ik vraag: ‘Wat is dat? De woejz?’ Waarop hij zegt: ‘Nou gewoon de woejz. Bij het raam. Die kleine gaatjes. Daar komt soms de woejz doorheen en daar kan vast ook een mug door.’
De woejz is de wind. En als de wind in een bepaalde richting staat, suist zijn raam…
Ik denk meteen: geweldige activiteit! Samen de woejz zoeken!
Over één ding wil ik wel even heel duidelijk zijn: ik heb niets tegen échte natuurkundigen in kindercentra! Ik juich hun aanwezigheid toe! Sta tijdens bijscholingsdagen van Stichting Veldwerk, te stralen met mijn warme laarzen in het bos en geniet er enorm van om in datzelfde bos mijn mais te laten ploffen boven het kampvuur. Ik roer met grote glimlach door mijn eigen gebrouwde heksensoep. Ze zijn geweldig ter inspiratie. Maar ook om (af en toe) een activiteit van pedagogisch medewerkers over te nemen. Ik heb ze nodig! Maar ik hoef ze niet te zijn.
In Nederland zijn talloze kindercentra die ontzettend veel aan natuurbeleving doen. Er zijn er echter ook die het nog spannend vinden. Die laatste groep zou ik willen uitnodigen wat vaker, samen met de kinderen, naar de woejz te zoeken. Samen te ontdekken dat je hem soms kunt horen en soms niet. Zoiets kleins kan groots zijn. Iedereen kan het en (in deze tijden ook niet onbelangrijk:) het kost niets!