Als je als onderwijs en opvang samen wilt gaan werken, om welke reden dan ook, is het echt handig om die samenwerking concreet te maken. Hoe gaat die samenwerking er uitzien? Begin niet bij de organisatie, wat ik veel zie gebeuren. Jezelf als schooldirecteur uitroepen tot directeur van het IKC terwijl de kinderopvang bij wijze van spreken nog maar net aan tafel zit, is niet echt een handige start van een gelijkwaardige en duurzame samenwerking. Maar waar begin je dan? Mijn advies: bepaal met elkaar je droom, je toekomstperspectief en werk dan met elkaar de inhoud, de visie, de ambitie verder uit. Praat over wat je voor kinderen, ouders, collega’s meer wilt bereiken dan ieder apart.
In mijn vorige artikel over samenwerking noem ik al de vier modellen of samenwerkingsniveaus, stand alone, face to face, hand in hand en all-in one. In dit artikel ga ik in op de modellen Stand alone en Face to Face. Die modellen zijn handig bij het bepalen van de intensiteit van samenwerking. Áls je tenminste wilt samenwerken, want niet iedere organisatie van onderwijs of kinderopvang ziet daar de noodzaak van in. En dat brengt me bij het model Stand Alone.
1. Stand Alone
Bij het model Stand Alone functioneren school en kinderopvang onafhankelijk. Ze bemoeien zich in principe niet met elkaar en hebben alleen contact wanneer dat hoognodig is. Er is geen sprake van samenwerking, niet inhoudelijk, noch beleidsmatig, noch organisatorisch.
Dit model roept bij mij verschillende beelden op. Ik zie pedagogisch medewerkers van vijf verschillende kinderopvangorganisaties, die – ieder met een eigen kleur hesje – aan het hek van een school staan om een handjevol kinderen komen ophalen. Of ik zie een agrarisch kinderdagverblijf, verscholen in het groen, verbonden aan een boerderij, net iets buiten de stad, waar kinderen de hele dag buiten zijn. Een school is er in geen velden of wegen te bekennen. En ik zie ook een school waar de kinderen zowel voor als na schooltijd, en vaak ook tussen de middag, thuis zijn, waar nauwelijks vraag is naar kinderopvang. Dus dan is er ook geen behoefte of noodzaak voor samenwerking. Er is gewoonweg geen vraag naar. Mogelijk investeert deze school meer in samenwerking met andersoortige maatschappelijke partners.
Zo zijn er dus diverse verschijningsvormen van dit model en daar is niets mis mee. Maar voor alle bovenstaande voorbeelden geldt: er is geen of nauwelijks contact met leerkrachten van de school, er wordt op school ook niet bijgehouden naar welke bso’s ‘hun’ kinderen na schooltijd gaan. En er is ook geen, of nauwelijks, uitwisseling tussen kdv, peuteropvang, bso en de school. En van een warme overdracht is ook geen sprake.
Je zult begrijpen dat bij trajecten die ik begeleid, men geneigd is dit model te negeren. Omdat de partners al besloten hebben intensiever samen te werken. Toch staan we er op mijn verzoek dan toch even bij stil om een antwoord te kunnen geven op het waarom van de beoogde samenwerking. In die verkennende fase komen cijfers en gegevens (data) op tafel. Hoeveel kinderen gaan er naar welke bso, hoeveel kinderen stromen van welke peutergroep naar groep 1? Zo kun je ook objectief en op basis van gegevens bepalen waar prioriteiten gesteld moeten worden.
Mijn advies: maak gebruik van aanwezige gegevens, leerlingaantallen, in en uitstroom van/naar kdv, peutergroep en/of bso om prioriteiten te kunnen stellen. In de USA hoorde ik eens iemand op een congres vertellen: ‘If you don’t use data, you’re part of the problem’.
2. Face to face
Bij het model Face-to-Face zoeken school en kinderopvang elkaar op als daar aanleiding voor is. Ze werken incidenteel samen, bijvoorbeeld in projecten. Overleg op bestuurlijk en beleidsmatig niveau is incidenteel en ad hoc.
Dit model kom ik in de praktijk veel tegen. Er wordt in dit model gesproken over één school, maar er zijn ook situaties waarbij meerdere scholen, vaak ook van verschillende denominaties, betrokken zijn. En meerdere kinderopvangorganisaties. Je ziet dit model ook vaak in brede schoolgebouwen of multifunctionele accommodaties. Bij deze samenwerkingsvorm zie je bijvoorbeeld een uitgebreid naschools aanbod, waarbij vaak ook kinderopbouwwerk of een welzijnspartij bij betrokken is. Er worden buitenspelmaterialen met elkaar gedeeld, er is een gezamenlijke bibliotheek, er is gezamenlijk overleg over de wijk, en/of over gezinnen die specifieke zorgvragen hebben. En er is een gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het beheer van het gebouw. Maar ieder doet dat vanuit zijn eigen organisatie, met een eigen teamkamer, eigen visie en eigen Sinterklaas.
Als deze face- to- face samenwerking eenmaal loopt, of dat nou in een multifunctionele accommodatie of gewoon in een wijk tussen een kinderopvangorganisatie en een school is, vormt dit model een mooie en logische springplank naar intensievere samenwerking. In dat geval is er vaak een klik en een gezamenlijke ambitie op directie of bestuursniveau. En er is een aanleiding, zoals vragen van ouders, onderwijsvernieuwing of daling leerlingaantal. Dan gaan we richting het derde model Hand in hand. Daar kom ik in mijn volgend artikel op terug.
Overigens, er is geen blauwdruk, ieder model kent een rijkdom aan verschijningsvormen en modellen kunnen makkelijk op onderdelen in elkaar overlopen. Het ene model is ook niet beter dan het andere, maar weten waar je met elkaar naar toe wilt, en wat je daarbij van elkaar mag verwachten geeft wél duidelijkheid. Denk groot, handel klein is daarbij een waardevol motto.