Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Vijf scenario’s voor andere verdeling achterstandsgelden

De onderwijsachterstandsmiddelen worden anders verdeeld onder gemeenten. Nu hebben grote gemeenten meer geld beschikbaar per doelgroeppeuter dan kleine gemeenten. Maar wat is wél een eerlijke verdeling? Minister van Onderwijs Arie Slob komt met vijf scenario’s en vraagt de Tweede Kamer mee te denken over wat de beste oplossing is.

Een herindeling van de onderwijsachterstandsgelden (GOAB) speelt al langer. Voormalig staatssecretaris van Onderwijs Sander Dekker stelde een beslissing hierover uit tot na 2018 en voor een volgend kabinet. Gemeenten volgen het beleid met enige spanning. Krijgen zij na 2018 meer of minder te besteden? De keuzes die hierin worden gemaakt zijn soms bepalend voor het jeugdbeleid van een gemeente.

Advies ROB

Eerder vroeg het kabinet de Raad voor het openbaar bestuur (ROB) om een advies over wat de beste bekostigingssytematiek is. Dit advies heeft de minister meegestuurd met zijn brief aan de Tweede Kamer. ROB zegt in het advies geen voorstander te zijn van een drempel voor gemeenten om extra achterstandsmiddelen te ontvangen en ziet het liefst dat er per doelgroepkind een bedrag beschikbaar komt (ongeacht de grootte van de gemeente waar hij/zij woonachtig is).

Drempel instellen?

Er zijn verschillende scenario’s denkbaar hoe je de 486 miljoen euro dat beschikbaar is voor VVE het beste kunt verdelen over gemeenten. Het is best een technisch verhaal. De minister probeert de verschillende afwegingen hierin in zijn brief uit te leggen. Bepalend is of je de doelgroep die recht krijgt op achterstandsgeld afbakent en of het aantal doelgroepkinderen per gemeente (dus de concentratie) bepalend is voor het bedrag dat gemeenten ontvangen. Daarnaast kan ervoor gekozen worden om bepaalde gemeenten te bevoordelen met een extra deelbudget.

Minimumbudget

Minister Slob wil de keuzes graag zoveel mogelijk benaderen vanuit wat het beste is voor het kind, ook omdat wetenschappelijk bewijs voor wat de beste aanpak is, ontbreekt. Uitgangspunt is dat gemeenten in ieder geval altijd een minimumbudget ontvangen van 64.000 euro. Dat betekent voor 47 gemeenten nu al goed nieuws omdat zij nu nog helemaal geen middelen ontvangen (bijvoorbeeld de gemeenten Heiloo, Zuidhorn, Waalre en Heemstede).

Vijf scenario’s

Alle afwegingen hebben geleid tot vijf scenario’s:

  • Variant A: Sterke focus op grootste risico’s
  • Variant B: Focus op grootste risico’s
  • Variant C: Verbreden van de doelgroep
  • Variant D: Extra aandacht voor problematiek grootste gemeenten
  • Variant E: Lichte risico’s tellen ook mee

Buitenhek maakte een mooi overzicht van de scenario’s:

Varianten A: Sterke focus op grootste risico’s B: Focus op grootse risico’s C: Verbreden doelgroep D: Extra aandacht G4 gemeenten E: Lichte risico’s tellen ook mee
Omschrijving Er geldt een drempelwaarde (5%). Gemeenten krijgen bij deze variant pas meer middelen (meer dan € 65.000), als sprake is van een relatief hoge concentratie van risico kinderen. Er geldt een drempelwaarde (5%). Gemeenten krijgen bij deze variant pas meer middelen (meer dan € 65.000), als sprake is van een relatief hoge concentratie van risico kinderen. Er geldt geen drempelwaarde voor de concentratie van risicokinderen en daardoor geeft variant C. een evenredige verdeling over gemeenten. In deze variant wordt € 75 mln. van het totaal budget  specifiek bestemd voor de G4 en wordt het restant verdeeld over alle gemeenten (incl. G4) conform de verdeling in variant C. Er geldt geen drempelwaarde voor de concentratie van risicokinderen en in deze variant worden ook peuters met een klein achterstands-risico meegeteld voor de verdeling.
Omvang risicogroep peuters De risicogroep is beperkt tot 10% van de peuters met de hoogste achter-standsrisico’s. De risicogroep is uitgebreid tot 15% van de peuters met de hoogste achter-standsrisico’s (ook peuters met minder risico dan in A. worden meegeteld.) De risicogroep is, in vergelijking met A. en B., verder uitgebreid tot 20%.
van de peuters met de hoogste achter-standsrisico’s.
De risicogroep is gelijk aan variant , C. en omvat een brede doelgroep (20% van de peuters met het hoogste achter-standsrisico). De risicogroep is, in vergelijking met C. en D. verder uitgebreid tot 30%.
van de peuters met de hoogste achter-standsrisico’s.
Aandeel peuters met fin. dekking Gemiddeld is er dekking voor 5% van alle kinderen. Gemiddeld is er dekking voor 10% van alle kinderen. Gemiddeld is er dekking voor 20% van alle kinderen. Gemiddeld is er dekking voor 20% van alle kinderen Gemiddeld is er dekking voor meer dan 20% van alle kinderen.
Effect kleine gemeenten Veel (185) kleine gemeenten krijgen het minimum-bedrag (€ 65.000). In vergelijking met A. ontvangen minder kleine gemeenten (73) het minimum-bedrag (€ 65.000). Weinig (6) kleine gemeenten krijgen het minimum-bedrag (€ 65.000). Weinig (7) kleine gemeenten krijgen bij deze variant het minimum-bedrag
(€ 65.000).
Weinig (5) kleine gemeenten krijgen bij deze variant het minimum-bedrag (€ 65.000).
Effect grote gemeenten Grote gemeenten ontvangen relatief meer middelen. Grote gemeenten ontvangen relatief meer middelen. Er is een even-redige verdeling tussen grote en kleine gemeenten (gem. € 1.450 per doelgroep peuter). De G4 ontvangen gemiddeld € 2.100 per doelgroep peuter, de overige gemeenten
€ 1.200.
Er is een evenredige verdeling tussen grote en kleine gemeenten (gem. € 950 per doelgroep peuter).

Bron: Buitenhek

Winnaars en verliezers

In alle varianten gaan de meeste gemeenten er op vooruit, omdat er door de investering van 170 miljoen euro meer te besteden is. Buitenhek bekeek welke gemeenten winnaars en verliezers zijn. Zij zagen dat de gemeente Almere in alle scenario’s wint (dus meer geld te besteden heeft). Utrecht wordt juist in alle scenario’s met een korting geconfronteerd. Voor wat betreft de gemeenten die erop vooruit lijken te gaan, moet nog wel blijken of het extra budget voldoende is om het aanbod van voorschoolse educatie te verruimen naar 16 uur per week.

Overgangsregeling

Minister Slob wil, ongeacht het scenario, een overgangsregeling instellen zodat scholen en gemeenten de tijd krijgen om hun bedrijfsvoering en beleid aan te passen aan de nieuwe financiële situatie. Het streven is om de nieuwe verdeelsystematiek per 1 januari 2019 in te gaan voeren en voor basisscholen per 1 augustus 2019. Zijn voorkeur gaat er naar uit om dit voorjaar tot een definitieve keuze te komen.

Download hier de Kamerbrief van minister Slob


Wie behoren er tot de doelgroepkinderen en wie niet? Een nieuwe indicator, waarin naar meer wordt gekeken dan alleen het opleidingsniveau van ouders, moet hier antwoord op geven. Maar wat houdt dit in? Lees meer in dit artikel



Het kabinet besteedt 170 miljoen euro extra aan voor- en vroegschoolse educatie (VVE). Daarmee moet onder andere, het aanbod van 10 uur naar 16 uur per week worden verhoogd. En er moeten meer hbo’ers worden ingezet. Lees hier hoe minister Slob van Onderwijs dit wil realiseren


 

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.