De overgangstermijn liep oorspronkelijk af per 1 januari 2015. Dat zou betekenen dat kinderopvangorganisaties nog maar een paar maanden hebben om zich aan te passen. Nu Bureau Bartels in kaart heeft gebracht hoeveel organisaties gelijkwaardige alternatieven hanteren en welke dat zijn, heeft minister Asscher besloten om kinderopvangorganisaties langer te tijd te geven om zich aan de bestaande regels aan te passen. Aangezien er in de toekomst een nieuw kwaliteitskader in werking treedt, stelt Asscher de uiterlijke datum uit naar 1 juli 2017.
Buitenschoolse opvang
De meeste gelijkwaardige alternatieven komen voor (en worden gedoogd) in de buitenschoolse opvang (53). Een voorbeeld zijn de zogenoemde tafelgroepen: groepen van wisselende samenstelling die zich vormen op basis van het tijdstip van binnenkomst / schooltijden. Zulke tafelgroepen sluiten beter aan bij wisselende schooltijden, maar volgens de regels moet er sprake zijn van een vaste basisgroep met steeds dezelfde kinderen. Een ander voorbeeld is de activiteitengerichte aanpak waarbij kinderen zich na binnenkomst verspreiden over activiteitenruimtes in plaats van naar hun basisgroep te gaan. Alle uitzonderingen op de regel in de bso vallen in de domeinen ‘pedagogisch beleid en praktijk’, ‘accommodatie en inrichting’ en ‘groepsgrootte en beroepskracht-kindratio’.
Kinderdagverblijf
In de dagopvang komen weer andere typen uitzonderingen voor. Voorbeelden zijn 3+groepen zonder vaste stamgroepruimte, afwijkingen op de beroepskracht-kindratio rond pauzes vanwege langere openingstijden of het werken met één grote basisgroep. Zo komen er in de dagopvang in totaal 32 gelijkwaardige alternatieven voor. Bureau Bartels heeft van 22 organisaties samengevat op welke regel er welke uitzondering is, waarom daarvoor gekozen is en waarom de inspectie het alternatief goedkeurt.
Stoppen
Organisaties proberen ondertussen wel aan de bestaande regelgeving te voldoen. Dat leidde ertoe dat van alle locaties die Bureau Bartels onderzocht, een derde geen gelijkwaardig alternatief meer hanteert. Soms zette de houder dit zelf stop, soms gebeurde dit op advies van de inspectie. Van de 22 onderzochte locaties hanteren 16 locaties nog altijd wel een gelijkwaardig alternatief.
Noodzaak
Er zijn drie redenen waarom een gelijkwaardig alternatief wordt gehanteerd. Er kan bijvoorbeeld een bepaalde pedagogische visie aan ten grondslag liggen, zoals een natuur-bso die eigenlijk een te kleine binnenruimte heeft omdat de kinderen bijna altijd buiten zijn. Soms is er sprake van een efficiency-reden om een gelijkwaardig alternatief te hanteren. Een activiteitengericht aanbod biedt ook meer flexibiliteit voor het inplannen van pm’ers op een bepaalde locatie. Of er is, tot slot, sprake van noodzaak, bijvoorbeeld om tijdelijk meer kindplaatsen te realiseren vanwege een sterk toegenomen vraag. De GGD vindt dat dit, gezien de huidige vraaguitval, eventueel stopgezet kan worden.
De buitenruimte is bij uitstek de plek waar kinderen risico’s lopen. Hoe bereid je je optimaal voor op de inspectie van de GGD? Juridisch adviseur Reinoud Kroese gaf tijdens Kinderopvang Festival advies. Lees meer
Meer weten en voorbeeldcasussen bekijken? Download het onderzoek ‘Aard en omvang van gelijkwaardige alternatieven in de kinderopvang‘ van Bureau Bartels.