Ouders van 700 duizend kinderen deden in 2008 een beroep op de kinderopvangtoeslag. Onder hen bevonden zich veel Surinaamse, Antilliaanse en Arubaanse ouders. Turkse en Marokkaanse ouders maakten juist opvallend weinig gebruik van de kinderopvangtoeslag. Met deze cijfers komt het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Grote verschillen
Het lage percentage (15 procent van de Turkse kinderen en 12 procent van de Marokkaanse kinderen tot twaalf jaar deden een beroep op deze voorziening) is vooral te verklaren door het feit dat veel Turkse en Marokkaanse moeders minder betaald werk hebben. De arbeidsdeelname van Antillianen, Surinamers en Arubanen is relatief hoog. Ook het grote aandeel eenoudergezinnen onder de laatste drie genoemde groepen speelt een rol. 35 procent van de Surinaamse kinderen en 45 procent van de Antilliaanse en Arubaanse kinderen maakten gebruik van de voorziening. Bij autochtonen ligt dit op 32 procent.
Niet Westerse allochtonen vaker naar formele opvang
Van de niet-westers allochtone gezinnen met kinderen onder de dertien jaar maakte 38 procent in 2007 gebruik van kinderopvang. Dit percentage was lager dan bij autochtone gezinnen waar dit de helft was. Niet-westers allochtone gezinnen met kinderopvang maakten vaker gebruik van formele opvang dan autochtone gezinnen. Verder was onder hen het aandeel dat een beroep deed op de familie, vrienden of buren voor de opvang kleiner.