1. a
Veel grammaticale regels worden bepaald door het lidwoord. Bij een ‘het-woord’ krijgt het bijvoeglijk naamwoord alleen een ‘e ‘ als er het/dit/dat voor staat. In andere gevallen komt er geen ‘e’. ‘De-woorden’ krijgen bij het bijvoeglijk naamwoord altijd een ‘e”. Dit is een probleem voor mensen met een andere taalachtergrond omdat het moeilijk is om bij elk woord het juiste lidwoord te leren.
2. c
Een bijvoeglijk naamwoord dat gemaakt is van een voltooid deelwoord levert vaak problemen op omdat de regels anders zijn dan voor de werkwoorden. Als een voltooid deelwoord eindigt op een ’n ‘dan schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord helemaal op. Als het voltooid deelwoord eindigt op t/d dan schrijf je het als bijvoeglijk naamwoord zo kort mogelijk op.
3. b
De meeste mensen hebben ooit het verhaal over t kofschip gehoord, maar hoe het precies werkt, dat weten ze niet meer. T kofschip gebruik je voor het maken van de verleden tijd en de voltooide tijd bij regelmatige werkwoorden. Je kijkt naar de laatste letter van de ik-vorm. Staat die letter in t kofschip? Dan krijg je in de verleden tijd te/ten en in de voltooide tijd een t. Staat die letter niet in t kofschip dan krijg je in de verleden tijd de/den en in de voltooide tijd een d.
4. a
In de tegenwoordige tijd is er eigenlijk maar één regel voor het enkelvoud: een t of geen t achter de ik-vorm. Het hele werkwoord is verwennen. De moeder doet het, dus het wordt verwen+t. Dit ziet er soms raar uit omdat je dit woord vaker ziet in de voltooide tijd en dan is het met een ‘d ‘: het kind is verwend.
5. a
Je moet ook de werkwoordspelling kunnen controleren in stukken die je leest. Stukken van jezelf of van iemand anders. Bij elk werkwoord moet je dan controleren of het juist geschreven is. De verleden tijd van ‘worden’ is ‘werd’ en het voltooid deelwoord van voorspellen is voorspel + d want de l staat niet in t kofschip.